Перевод: с немецкого на все языки

со всех языков на немецкий

Со всех языков на:
Немецкий
С немецкого на:
Нидерландский

lijn een

Толкование Перевод

1 Eins

Eins

〈v.; Eins, Einsen〉

1 één 〈 getal, cijfer〉

2 lijn een 〈 tram〉

3 zeer goed 〈 cijfer op rapport〉

♦voorbeelden:

1 wie eine Eins stehen • kaarsrecht staan

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Eins
2 Einser

Einser

〈m.; Einsers, Einser〉〈 informeel〉

1 één 〈 getal, cijfer〉

2 lijn een 〈 tram〉

3 zeer goed 〈 cijfer op rapport〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Einser
3 Flucht

Flucht

〈v.; Flucht, Fluchten〉

1 vlucht 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ ontsnapping

2 (rechte) lijn ⇒ rooi-, richtingslijn

3 loodrechte lijn 〈 waarin een muur staat〉

4 〈 formeel〉(aaneengesloten) rij, reeks kamers

♦voorbeelden:

1    die Flucht ergreifen • op de vlucht slaan

jemanden in die Flucht schlagen • iemand op de vlucht drijven

jemandem zur Flucht verhelfen • iemand helpen vluchten

2    die Häuser stehen in einer Flucht • de huizen staan op één lijn

3    eine Mauer in die Flucht bringen • een muur in het lood brengen

4    eine Flucht von Zimmern • een rij (ineenlopende) kamers

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Flucht
4 Linie

Linie

〈v.; Linie, Linien〉

1 lijn 〈ook figuurlijk; verkeer, wiskunde〉 ⇒ streep, haal

2 〈 leger, scheepvaart〉 linie ⇒ 〈 scheepvaart〉 evenaar

♦voorbeelden:

1 absteigende Linie • neergaande 〈 ook genealogie〉; dalende lijn

aufsteigende Linie • opgaande 〈 ook genealogie〉; stijgende lijn

gestrichelte, punktierte Linien • stippellijnen

〈 sport en spel〉 die Linie überschreiten • over de lijn gaan

auf die (schlanke) Linie achten • aan de (slanke) lijn doen

sich auf einer ab-, aufsteigenden Linie befinden • in dalende, stijgende lijn gaan

auf der ganzen Linie • over de hele lijn

in erster Linie • in, op de eerste plaats

in gerader Linie • in rechte lijn

die Linie 8 • lijn 8

2 in einer Linie stehen • op één lijn, rij staan

in vorderster Linie stehen • in de voorste gelederen staan

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Linie
5 Anschluss

Anschluss

〈m.〉

1 aansluiting ⇒ verbinding, (telefoon)lijn

2 aansluiting ⇒ (menselijk) contact

3 〈 verkeer〉 aansluiting ⇒ verbinding

4 〈 politiek〉 aansluiting ⇒ inlijving, annexatie

5 〈sport en spel; doelpunt waardoor de achterstand nog maar één punt is〉

♦voorbeelden:

1    keinen Anschluss bekommen • geen verbinding krijgen

der Anschluss ist besetzt • de lijn is bezet

elektrischen Anschluss erhalten • op het elektriciteitsnet aangesloten worden

der Anschluss an das Telefonnetz • de aansluiting op het telefoonnet

im Anschluss an den Vortrag • in aansluiting op de voordracht

2    der Anschluss an die Gesellschaft • het contact met de maatschappij

der Anschluss an eine Partei • de aansluiting bij een partij

3    den Anschluss noch bekommen, verpassen • zijn aansluiting nog halen, missen

4    der Anschluss an den Norddeutschen Bund • de aansluiting bij de Noord-Duitse Bond

¶    im Anschluss an meinen Lehrer • in navolging van mijn leraar

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Anschluss
6 Strang

Strang

〈m.; Strang(e)s, Stränge〉

1 touw, koord

2 streng 〈 ook medisch, techniek〉 ⇒ knot

3 strop

4 (trek)streng ⇒ gareel

5 spoor(lijn)

6 〈 techniek〉 leiding ⇒ kabel

7 〈 figuurlijk〉 lijn ⇒ (rode) draad

♦voorbeelden:

4    〈informeel; figuurlijk〉 wenn alle Stränge reißen • in het ergste geval, als puntje bij paaltje komt

〈 figuurlijk〉 am gleichen Strang ziehen • één lijn trekken

sich in die Stränge legen • beginnen te trekken

5    toter Strang • dood spoor

¶    〈 informeel〉 über die Stränge hauen, schlagen • uit de band springen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Strang
7 steigen

steigen

1 stijgen, klimmen ⇒ de hoogte ingaan; toenemen, rijzen

2 stappen ⇒ in-, uitstappen

3 〈 informeel〉plaatsvinden, gebeuren

4 〈 paarden〉 steigeren

♦voorbeelden:

1    aufwärts steigen • omhooggaan, stijgen

auf einen Baum steigen • in een boom klimmen

auf einen Berg steigen • een berg bestijgen, beklimmen

auf 20 Grad steigen • oplopen tot 20 graden

aufs Pferd steigen • het paard bestijgen, opzitten

im Steigen sein • stijgende zijn, in stijgende lijn gaan

ein Geruch stieg ihm in die Nase • een geur drong, kwam in zijn neus

um ein Prozent steigen • (met) één procent stijgen

vom Turm steigen • van de toren naar beneden komen

2    aufs Fahrrad steigen • op de fiets stappen

aus dem Auto steigen • uit de auto stappen

in den Bus steigen • in de bus stappen

in den Keller steigen • de kelder ingaan

〈 informeel〉 ins Bett steigen • naar bed gaan

3    hier steigt eine Fete • hier wordt een fuif, feestje gehouden

eine Fete steigen lassen • een feestje bouwen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > steigen
8 Zug

Zug

〈m.; Zug(e)s, Züge〉

1 trein ⇒ (vrachtwagen)combinatie, (ge)span

2 stoet, optocht, colonne ⇒ (veld)tocht, trek 〈 dieren〉

3 groep ⇒ vlucht 〈 vogels〉; school 〈 vissen〉

4 trek, tocht

5 trek, haal 〈 roken〉teug, slok 〈 drinken〉

6 trek, ruk ⇒ zet 〈 bordspel〉; slag 〈 roeien, zwemmen〉; 〈 natuurkunde, techniek ook〉 spanning

7 trek, lijn ⇒ 〈 figuurlijk ook〉 gelaats-, karaktertrek

8 discipline, orde

9 dreef, gang

♦voorbeelden:

1    im falschen Zug sitzen • (a) in de verkeerde trein zitten; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 zich vergissen

der Zug ist abgefahren • (a) de trein is vertrokken; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 er valt niets meer aan te doen

die Feuerwehr rückt mit vier Zügen aus • de brandweer rukt met vier colonnes uit

2    der Zug der Trauernden • de stoet der treurenden

3    der humanistische und der naturwissenschaftliche Zug des Gymnasiums • de alfa- en de bèta-afdeling van het gymnasium

4    der Zug des Ofens ist zu eng • het tochtkanaal van de kachel is te nauw

im Zug sitzen, stehen • op de tocht zitten, staan

5    das Glas auf einen, in, mit einem Zug leeren • het glas in één teug leegdrinken

〈 figuurlijk〉 das Leben in vollen Zügen genießen • van het leven met volle teugen genieten

〈 figuurlijk〉 in den letzten Zügen liegen • op sterven liggen

6    einen zu großen Zug ausüben • een te grote trek(kracht) uitoefenen

〈 sport en spel〉 einige Züge rudern, schwimmen • een paar slagen roeien, zwemmen

am Zug sein • (a) aan zet zijn; 〈 (b) figuurlijk〉 aan de beurt zijn

〈informeel; figuurlijk〉 jemanden auf dem Zug haben • de pik op iemand hebben

das Buch in einem Zug(e) durchlesen • het boek in één ruk, adem uitlezen

Zug um Zug • (a) zet voor zet; 〈 (b) figuurlijk〉 stap voor stap • (c) snel, vlug

〈 figuurlijk〉 zum Zuge kommen • (a) aan het woord komen; (b) aan bod komen

7    die Züge ihres Gesichts • haar gelaatstrekken

der Zug der Zeit • de trend, geest van de tijd

die Brücke im Zuge der Straße • de brug in het verlengde van de straat

im Zuge der Umstrukturierung • in het kader van de herstructurering

in groben, großen Zügen • in grote lijnen

〈 figuurlijk〉 einen Zug ins Maßlose haben • een neiging tot mateloosheid hebben

8    die Klasse gut im Zug haben • zijn klas goed in de hand hebben

9    〈informeel; figuurlijk〉 da ist kein Zug drin • d'r zit geen schot in

〈 figuurlijk〉 im besten Zuge, gut im Zug sein • goed op dreef, gang zijn

〈 figuurlijk〉 Zug in die Sache bringen • vaart achter de zaak zetten

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Zug
9 ausrichten

ausrichten

1 overbrengen ⇒ meedelen

2 uitrichten ⇒ bereiken

3 richten ⇒ in een rechte lijn brengen

4 organiseren, inrichten

5 〈 figuurlijk〉 richten ⇒ afstemmen, oriënteren

6 〈 mijnwezen〉ontdekken, ontsluiten

♦voorbeelden:

1    jemandem Grüße ausrichten • iemand de groeten doen

〈 techniek〉 den Balken ausrichten • de balk in de juiste stand brengen

2    bei jemandem, gegen jemanden nichts ausrichten können • bij iemand, tegen iemand niets kunnen uitrichten

3    sich ausrichten • in het gelid gaan staan

4    ein Fest ausrichten • een feest(je) geven

die Meisterschaften ausrichten • de kampioenschappen organiseren

5    etwas einheitlich ausrichten • iets uniformeren

die Industrie ist auf den Export ausgerichtet • de industrie is op de export georiënteerd

seine Tätigkeit nach einem Ideal ausrichten • zijn activiteiten op een ideaal afstemmen

6    ein Erzlager ausrichten • een vindplaats van erts ontsluiten

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ausrichten
10 sprechen

sprechen

I    〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉

1 spreken ⇒ praten; een lezing, voordracht houden; vertellen

♦voorbeelden:

1    es spricht Frau A. • (a) mevrouw A. spreekt; (b) het woord is aan mevrouw A.

die Tatsachen sprechen lassen • de feiten voor zichzelf laten spreken

auf jemanden schlecht zu sprechen sein • slecht over iemand te spreken zijn

wir sprechen uns noch • (a) we zien elkaar nog wel; (b) we spreken elkaar wel nader

schlecht über jemanden, von jemandem sprechen • kwaad van iemand vertellen

laut, leise sprechen • hard, zachtjes praten

〈 telefoon〉 sprechen Sie noch? • bent u nog aan de lijn?

etwas auf Band sprechen • iets op de band inspreken

alles spricht dagegen • (a) er is heel veel op tegen; (b) alle tekenen wijzen in de tegenovergestelde richting

das spricht für sich selbst • dat spreekt voor zich(zelf), vanzelf, is vanzelfsprekend

etwas spricht für, gegen jemanden • iets pleit, getuigt voor, tegen iemand

für, gegen einen Vorschlag sprechen • zich voor, tegen een voorstel uitspreken

mit sich selbst sprechen • in zichzelf praten

von jemandem sprechen • over iemand spreken, praten

zu einem Thema sprechen • over een onderwerp spreken

jemanden zum Sprechen bringen • iemand tot spreken brengen, aan de praat krijgen

sprich: • met andere woorden

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 uitspreken ⇒ verklaren

2 declameren, reciteren ⇒ voordragen

♦voorbeelden:

1    ein Gebet sprechen • een gebed uitspreken

Recht sprechen • rechtspreken

das Urteil sprechen (über jemanden) • het vonnis uitspreken, wijzen (over iemand)

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > sprechen
11 Leine

Leine

〈v.; Leine, Leinen〉

1 lijn ⇒ touw, koord; riem

♦voorbeelden:

1 〈 figuurlijk〉 jemanden an der kurzen Leine halten, jemanden an die Leine legen • iemand kort houden

〈 figuurlijk〉 jemanden an der Leine haben • iemand aan 't lijntje hebben

einen Hund an die Leine nehmen • een hond aan de lijn doen

¶ 〈 informeel〉 Leine ziehen • ervandoor gaan, ophoepelen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Leine
12 Seil

Seil

〈o.; Seil(e)s, Seile〉

1 touw, koord ⇒ snoer, lijn, draad

2 kabel

♦voorbeelden:

1 〈 figuurlijk〉 am gleichen Seil ziehen • één lijn trekken

auf dem Seil balancieren, tanzen • koorddansen

in den Seilen hängen • (a) in de touwen hangen; 〈 (b) figuurlijk〉 bekaf zijn

mit dem Seil springen, über das Seil hüpfen, springen • touwtjespringen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Seil
13 Schwung

Schwung

〈m.; Schwung(e)s, Schwünge〉

1 zwaai, draai ⇒ sprong, zwenk(ing)

2 welving, boog(lijn) ⇒ krul 〈 van een letter〉

3 beweging, vaart 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ gang

4 elan, vuur, enthousiasme ⇒ gloed, bezieling, fut

5 〈 informeel〉 (een) heleboel ⇒ hoop

♦voorbeelden:

1    〈 skisport〉 seine Schwünge ziehen • zijn baantjes trekken

3    in vollem Schwung • in volle gang

die Sache bekommt allmählich Schwung • er komt langzamerhand schot in de zaak

den Schwung verlieren • vaart minderen; 〈 figuurlijk ook〉de moed verliezen, geen fut meer hebben

〈 informeel〉 jemanden in Schwung bringen • iemand achter de vodden zitten, iemand aan het werk zetten

〈 informeel〉 Schwung in eine Sache bringen, etwas in Schwung bringen • iets op gang brengen, vaart achter iets zetten

〈 informeel〉 Schwung in die Bude bringen • leven in de brouwerij brengen

sein Geschäft in Schwung halten • ervoor zorgen dat de zaak goed loopt

der Sport hat ihn in Schwung gehalten • de sport heeft hem fit gehouden

in Schwung kommen, geraten • op gang komen, op dreef raken

5    ein Schwung alter Zeitungen • een (heel) vrachtje oude kranten

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Schwung
14 richten

richten

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 weer in orde brengen

2 〈 formeel〉 richten ⇒ rechtspreken

♦voorbeelden:

1    an seinem Schlips richten • z'n stropdas weer in orde brengen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 richten ⇒ wenden

2 richten ⇒ in een rechte lijn brengen, recht maken

3 voorbereiden ⇒ klaarmaken, -zetten

4 in orde brengen ⇒ repareren

5 rechtop, overeind zetten

6 richten ⇒ (juist) instellen, gelijkzetten

7 richten ⇒ rechtspreken over

8 〈 bouwkunde〉 onder de kap brengen

♦voorbeelden:

1    eine Bitte an jemanden richten • een verzoek aan iemand richten

auf das Praktische gerichtet sein • op de praktijk ingesteld zijn

2    Zähne richten • een gebit reguleren

3    die Betten für die Gäste richten • de bedden voor de gasten opmaken

den Tisch richten • de tafel dekken

das lässt sich schon richten • dat komt wel voor elkaar

6    die Uhr richten • de klok gelijkzetten

III sich richten 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich richten ⇒ zich wenden

2 zich richten ⇒ zich keren, ingaan tegen

3 zich richten ⇒ zich voegen, zich aanpassen

4 zich klaarmaken ⇒ aanstalten maken

5 〈 leger〉 (zich) richten

♦voorbeelden:

1    sich in die Höhe richten • overeind komen

3    sich nach den Umständen richten • zich naar de omstandigheden schikken

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > richten
15 Achter

Achter

〈m.; Achters, Achter〉

1 acht(riemsgiek)

2 acht 〈 figuur in de vorm van een acht〉

3 〈 informeel〉 acht 〈 getal, cijfer〉

4 〈 informeel〉 lijn acht 〈 tram〉

♦voorbeelden:

2 〈 sport en spel〉 einen Achter fahren, laufen, ziehen • een acht maken

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Achter
16 Horn

Horn¹

〈o.; Horn(e)s, Hörner〉

1 hoorn

2 〈 muziek〉 hoorn

♦voorbeelden:

1 〈 figuurlijk〉 sich die Hörner abstoßen • door schade en schande wijs worden

〈 informeel〉 jemandem Hörner aufsetzen • iemand hoorns opzetten

sich 〈 3e naamval〉 ein Horn stoßen • een buil oplopen

2 〈 figuurlijk〉 ins gleiche Horn blasen • het eens zijn, één lijn trekken

ins Horn blasen • op de hoorn blazen

————————

Horn²

〈o.; Horn(e)s, Horne〉

1 hoorn(soort)

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Horn
17 Kerbe

Kerbe

〈v.; Kerbe, Kerben〉

1 keep, kerf ⇒ insnijding

2 keep 〈 van een vizier〉

3 〈 vulgair〉reet, gat ⇒ achterste

♦voorbeelden:

1 〈 figuurlijk〉 in dieselbe, die gleiche Kerbe hauen • één lijn trekken

〈 figuurlijk〉 immer in die gleiche Kerbe hauen • altijd op hetzelfde aambeeld slaan

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Kerbe
18 Acht

Acht¹

〈v.; Acht, Achten〉

1 acht 〈 getal, cijfer〉

2 lijn acht 〈 tram〉

3 〈informeel; schertsend〉 handboeien

♦voorbeelden:

1    〈 kunstschaatsen〉 eine Acht fahren, laufen • een acht maken

————————

Acht²

〈v.; Acht〉

1 〈 geschiedenis〉 acht ⇒ (rijks)ban

2 oplettendheid, attentie

♦voorbeelden:

1    über jemanden die Acht aussprechen, erklären, verhängen • iemand in de ban doen

jemanden in Acht und Bann erklären, tun • (a) iemand in de ban doen; (b) iemand uitstoten

2    Acht geben 〈 formeel〉 haben • acht slaan, (op)letten, (op)passen

auf die Kinder Acht geben • op de kinderen letten

gib Acht, dass du nicht fällst • pas op dat je niet valt

außer Acht bleiben • buiten beschouwing blijven

alle Vorsicht außer Acht lassen • alle voorzichtigheid uit het oog verliezen

etwas in Acht nehmen • iets voorzichtig behandelen

sich in Acht nehmen • oppassen, voorzichtig zijn

sich vor jemandem, etwas in Acht nehmen • zich voor iemand, iets in acht nemen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Acht
19 Apparat

Apparat

〈m.; Apparat(e)s, Apparate〉

1 apparaat, toestel, apparatuur

2 〈 informeel〉gevaarte, kanjer

♦voorbeelden:

1 der Apparat der Behörde, der Verwaltung • het ambtelijk, administratief apparaat

ein wissenschaftlicher Apparat • wetenschappelijke hulpmiddelen

bleiben Sie bitte am Apparat! • blijft u alstublieft aan de lijn!

wer ist am Apparat? • met wie spreek ik?

Sie werden am Apparat verlangt • er is telefoon voor u

2 ein toller Apparat • een enorm gevaarte

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Apparat
20 Gerade

Gerade

〈v.; Geraden, Geraden〉

1 rechte (lijn)

2 〈 sport en spel〉 recht stuk 〈 van een baan〉

3 〈 boksen〉 rechte stoot

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Gerade

Страницы

См. также в других словарях:

Vlaams Belang — Infobox Belgian Political Party party name=Vlaams Belang party logo= party wikicolourid=Vlaams Belang leader=Bruno Valkeniers foundation=2004 ideology=Nationalism, Separatism, National conservatism, Right wing populism international= none… … Wikipedia
Koninklijke Paketvaart Maatschappij — Plakat von 1910 … Deutsch Wikipedia
Guido Demoor — (1952) was a Belgian NMBS/SNCB Thalys train driver and father of two children. He died on 24 June 2006 after an incident of violence in an Antwerp public transport bus.The exact circumstances under which Demoor died remain disputed in the… … Wikipedia
Bruxelles-Capitale — Région de Bruxelles Capitale Pour les articles homonymes, voir Bruxelles (homonymie). Région de Bruxelles Capitale (nl) Brussels Hoofdstedelijk Gewest … Wikipédia en Français
Bruxelles (région) — Région de Bruxelles Capitale Pour les articles homonymes, voir Bruxelles (homonymie). Région de Bruxelles Capitale (nl) Brussels Hoofdstedelijk Gewest … Wikipédia en Français
Bruxelles capitale — Région de Bruxelles Capitale Pour les articles homonymes, voir Bruxelles (homonymie). Région de Bruxelles Capitale (nl) Brussels Hoofdstedelijk Gewest … Wikipédia en Français
Les 19 communes bruxelloises — Région de Bruxelles Capitale Pour les articles homonymes, voir Bruxelles (homonymie). Région de Bruxelles Capitale (nl) Brussels Hoofdstedelijk Gewest … Wikipédia en Français
Region de Bruxelles-Capitale — Région de Bruxelles Capitale Pour les articles homonymes, voir Bruxelles (homonymie). Région de Bruxelles Capitale (nl) Brussels Hoofdstedelijk Gewest … Wikipédia en Français
Région Bruxelles-Capitale — Région de Bruxelles Capitale Pour les articles homonymes, voir Bruxelles (homonymie). Région de Bruxelles Capitale (nl) Brussels Hoofdstedelijk Gewest … Wikipédia en Français
Région bruxelloise — Région de Bruxelles Capitale Pour les articles homonymes, voir Bruxelles (homonymie). Région de Bruxelles Capitale (nl) Brussels Hoofdstedelijk Gewest … Wikipédia en Français
Région de Bruxelles — Capitale Pour les articles homonymes, voir Bruxelles (homonymie). Région de Bruxelles Capitale (nl) Brussels Hoofdstedelijk Gewest … Wikipédia en Français

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на все языки

lijn een

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на все языки

lijn een

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: